Open brief aan Dhr. Armand De Decker
Voorzitter van de Gemeenschapssenaat en van de «Opvolgingscommissie»
Brussel, 28 juni 2002 |
Mijnheer de Voorzitter,
Als Voorzitters van de Executieve en van de Algemene Vergadering (AV) van de Moslims van België richten wij u dit schrijven over het verslag van de enquête die werd gevoerd op initiatief van het Comité R en meer in het bijzonder over het hoofdstuk dat gewijd is aan de manier waarop de inlichtingsdiensten zich interesseren voor islamitische, extremistische en terroristische activiteiten.
Wij kunnen enkel gewag maken van de verbijstering die de lezing van dit document heeft teweeggebracht binnen de Executieve en de Algemene Vergadering (AV) van de Moslims. Het stelt onze instellingen voor als organisaties die aanleunen bij fanatieke, extremistische, fundamentalistische, islamitische, integristische en radicale bewegingen. De lukraak gebruikte bewoordingen zetten ons ertoe aan te denken, dat de studie geenszins gestoeld is op een methodologie die deze naam waardig is en dat de auteurs van dit verslag ten prooi gevallen zijn aan verwarring en een samenkomst van woordbetekenissen – die reeds terecht werden aangeklaagd sedert de aanslagen van 11 september. Een ander voorbeeld: het rapport maakt gewag van talrijke parlementaire vragen en interpellaties, maar vreemd genoeg vergeet het verslag te vermelden dat die grotendeels uitgingen van het Vlaams Blok, de grote agitator waarvan de denkwijze in onrustwekkende mate aanwezig is in dit dossier.
Het is zeker niet verwonderlijk dat wij verbaasd en geschokt zijn, als het Comité R alle instellingen die verkozen werden en die het resultaat zijn van de verkiezingen in de Moslimgemeenschap (de Executieve van de Moslims van België, de Algemene Vergadering van de Moslims van België en de Hoge Raad van de Moslims van België) als extremistisch bestempelt of als sterk beïnvloed door extremistische bewegingen.
Om deze haat en dit vijandig klimaat tegen de minderheid van Moslims kracht bij te zetten, wordt er een geheel van elementen naar voor geschoven die duidelijk met de waarheid in strijd of zelfs lasterlijk zijn:
Over de vermeende financiering van de Hoge Raad van de Moslims door de Executieve (p. 132), kunnen we stellen dat die onmogelijk is, gezien al onze uitgaven worden gecontroleerd door een interne audit, door een externe revisor en door het Rekenhof. Tot op heden werd er in onze boekhouding geen enkele onregelmatigheid opgemerkt.
Over de verkiezingen van december 1998, waaruit de huidige Algemene Vergadering en de Executieve zijn voortgekomen, lezen wij tot onze grote verbazing in het verslag dat deze instellingen werden bezoedeld door onregelmatigheden die werden vastgesteld door de Staatsveiligheid (p.130). Nochtans heeft de Begeleidingscommissie - die indertijd het goede verloop van de verkiezingen van ’98 moest garant stellen, een commissie die voorgezeten was door Dhr. MARTENS, rechter bij het Hof van Arbitrage, en samengesteld uit vertegenwoordigers van de voorlopige Executieve van de Moslims, van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie – bij ons weten nooit de minste onregelmatigheid vastgesteld. Alle betrokken partijen hebben die verkiezingen trouwens erkend en verwelkomd.
Met een zekere of zelfs een duidelijke verwarring maakt het verslag gewag van twee «screenings»die werden uitgevoerd door de Staatsveiligheid (p. 131). Tenzij men ons bewust in het ongewisse heeft gelaten hierover, heeft er in werkelijkheid slechts één «screening» plaatsgevonden, namelijk diegene rond de voorgestelde kandidaten voor het Orgaan Hoofd van de Eredienst.
Indien wij toen dit principe van « screening » hebben aanvaard, dan was het op voorwaarde dat de Minister van Justitie in de mate van het mogelijke, de redenen voor het verwijderen van de ene of de andere kandidaat zou motiveren. Tot op heden hebben wij echter geen enkele verklaring gekregen voor de weigering van bepaalde kandidaten maar alle grondwetspecialisten die wij hebben geraadpleegd zijn unaniem over het onwettelijke, beledigende en discriminerende karakter van die « screening ». Hoe kan de Algemene Vergadering dan in rede en waardigheid een selectieprincipe aanvaarden dat in tegenspraak is met de regels van de Grondwet en dat bovendien enkel aan de Islamitische eredienst wordt opgelegd?
Er is niets dat deze discriminatie rechtvaardigt, zelfs niet de afwezigheid van een Clerus of de aanslagen van 11 september, des te meer daar alle kandidaten die zich bij de verkiezingen hebben aangediend een charter hebben moeten ondertekenen waarin zij er zich officieel toe verbinden om te handelen « in het respect voor de Grondwet van het Rijk, en voor de Wetten en Instellingen van het Belgische volk», waarbij zij aan Justitie de zorg overlaten om elke persoon die inbreuk pleegt op de wetten van ons land te vervolgen en te bestraffen.
Bovendien wordt de Algemene Vergadering in het rapport voorgesteld als een onwettelijke en manipulerende entiteit, die geïnfiltreerd of beïnvloed wordt door «extremistische groepjes». Eigenlijk beweert het verslag in wezen, dat de AV geroepen was om te verdwijnen en dat ze op dit ogenblik het advies van de overheidsinstanties negeert (p. 131).
Indien eerst en vooral, na de verkiezingen, de invoering van het orgaan Hoofd van de Eredienst als enige officiële gesprekspartner van de Belgische Staat inderdaad moest leiden tot de ontbinding van de voorlopige Executieve van de Moslims, dit geenszins betrekking had op de huidige Constituante. Enkel de toenmalige Algemene Vergadering werd beoogd, gezien die na de verkiezingen geen bestaansreden meer had. Het verslag lijkt daar echter geen onderscheid tussen te maken en laat op een gevaarlijke manier twijfel bestaan over de wettelijkheid van de Algemene Vergadering die resulteerde uit de verkiezingen van december 1998.
Net als bij de protestantse eredienst is de Algemene Vergadering geenszins geroepen om te verdwijnen, gezien zij een rechtstreekse uitdrukking is van de Moslimgemeenschap en, daardoor, het soevereine orgaan en de gevolmachtigde van de Executieve.
Bovendien is het niet aan de overheid om advies uit te brengen over de interne werkwijze van de organen die gelast zijn met het beheer van het tijdelijke van een eredienst, gezien een rechtsregel, die de « neutraliteit » van de Staat heiligt, deze beveelt om zich te weerhouden van elke vorm van inmenging in de aangelegenheden van een eredienst.
Even ter herinnering: in mei ’98 had de voorlopige Executieve een officieel verslag voorgelegd aan de toenmalige Ministerraad, dat dan ook bekrachtigd werd en waarin gedetailleerd de beoogde en gewenste samenwerking werd beschreven tussen de Executieve en de Algemene Vergadering. Na de verkiezingen bezorgde de administratie van Justitie ons zelf, ten titel van voorbeeld, het huishoudelijk reglement (HR) dat officieel van kracht was voor de protestantse eredienst. Het indienen van ons HR ter regeling van de betrekkingen tussen de AV en de Executieve werd bovendien genoteerd door de Minister van Justitie zelf en dat op 1 december 2000.
Wat betreft de zogenaamde «druk» die de AV zou uitoefenen op de leden van de Executieve, dat is niets anders dan de wettelijke uitoefening van haar prerogatief tot controlerecht, dat elke Vergadering heeft op haar executieve of op haar beheerraad in een Rechtsstaat.
Anderzijds is er binnen de Centrale Raad van de Moslims van België (CRMB) nergens sprake van het «oprichten van een nieuwe raad van wijzen, als spiritueel gezag voor de Moslims van België » (p.131). Voor wat betreft het charter dat daadwerkelijk werd ondertekend door de leden van de Executieve op voorstel van de AV (p. 131), zien wij niet in hoe dat een probleem kan vormen, gezien ons HR aan de AV het recht toekent om de grote richtlijnen van het instituut uit te werken en te bepalen (artikel 126) en een controlerende rol te spelen bij de uitwerking van het beleid (artikel 128). Bovendien zijn de door de AV geformuleerde aanbevelingen van technische en procedurale aard en ze hebben in wezen enkel betrekking op het tijdelijke van de eredienst[5].
Dat geldt eveneens in alle besturen die gelast zijn met het beheer van het tijdelijke van een door de Staat erkende eredienst. Zo stipuleert het HR van de protestantse Synode protestant, in artikel 29, dat « [&] de synodale Raad gelast is met het ten uitvoer brengen van alle beslissingen van die (synodale) Algemene Vergadering en met het doorgeven van haar aanbevelingen [&]»
Met het oog op wat voorafgaat, houden wij eraan om er u duidelijk op te wijzen dat heel wat inlichtingen over de Executieve en de Algemene Vergadering van de Moslims van België ongegronde, verzonnen en zelfs lasterlijke beschuldigingen zijn, en dat zij zeker het werk zijn van “critici” met wie wij gerust van gedachten willen wisselen.
In zijn geheel genomen is dit verslag doorspekt met historische afwijkingen en methodologische fouten en het weerspiegelt eerder de vooroordelen en geruchten die in onze maatschappij de ronde doen dan de objectieve realiteit, waardoor verkeerde informatie en misbruik allerhande vrij spel krijgen. Over de Al Ghazali-school bijvoorbeeld – een lagere school van het vrije gesubsidieerde net, die officieel onderricht geeft en haar lokalen heeft in het Islamitisch en Cultureel Centrum van Brussel, omwille van het aanvankelijke gebrek aan financiële middelen en vervolgens aan een geschikt gebouw – beweert het verslag dat die school niets minder is dan een waar vormingsinstituut waar men de exegese van de Koran onderwijst aan kinderen van 6 tot 12 jaar (p. 127)!! Een ander markant voorbeeld is de bewering dat het Centrum reeds sedert 1978 subsidies krijgt om de zowat 600 Islamleerkrachten te vergoeden. Terwijl de bezoldiging van de Islamleerkrachten verzekerd wordt door de Franstalige Gemeenschap (p.127) !!
Er mag dus ernstig worden getwijfeld aan het feit dat die inlichtingen afkomstig zijn van de Staatsveiligheid – wiens rol noodzakelijk is in een Rechtsstaat – en waaraan moeilijk verkeerde informatie kan worden toegeschreven, gezien deze administratie gehouden is aan een zwijgplicht.
Alles zet ons ertoe aan om te geloven dat deze inlichtingen rechtstreeks bijdragen tot het in diskrediet brengen en het destabiliseren van officiële instellingen – in dit geval die van de Islamitische eredienst – die nochtans het gevolg zijn van wettelijke verkiezingen en waarvan het proces van erkenning en het bestaan resulteren uit een securitaire interpretatie van de Islam. Het is duidelijk dat de Islamitische eredienst het enige slachtoffer is van die ongelijke en arbitraire behandeling en dit in een flagrante schending van de grondwettelijke regels en van de meest elementaire rechtsregels.
Het verbaast dan ook niet dat de Islamhaat steeds meer veld wint in België[6] en dat die een voedingsbodem vormt voor een steeds groeiend aantal «welmenende intellectuelen» wier verklaringen en pamfletten sterk bijdragen tot het rechtvaardigen van dat heersende racisme.
Wij betreuren eens te meer het amalgaam dat wordt gemaakt tussen de praktiserende Islamitische burgers, die zich actief inzetten voor de gemeenschap en de extremisten en/of terroristen.
Om de verkramping en het op zichzelf terugvallen van de Moslimgemeenschap tegen te gaan, roepen wij op tot meer onderscheidingsvermogen, tot meer intellectuele eerlijkheid, redelijkheid en kritische afstandname vanwege de overheidsinstanties, de media en de burgermaatschappij in het algemeen.
Rekening houdend met het belang van deze brief, zullen wij onderhavig document bekend maken. De kordaatheid van onze reactie is gerechtvaardigd ten overstaan van de flagrante fouten in het verslag, de negatieve gevolgen ervan voor de publieke opinie en het anti-moslim-racisme dat het zou kunnen stimuleren.
Wij wensen dan ook ontvangen te worden door het Comité R, zodat ook het standpunt van de verantwoordelijken van de Moslimgemeenschap aan bod kan komen.
Wij willen ook nog herinneren aan onze gehechtheid aan de waarden en de principes van onze Rechtsstaat en van onze democratie, die wij blijven verdedigen, ongeacht de omstandigheden. Voor de toekomst streven wij naar een harmonieuze samenleving tussen alle groepen in onze maatschappij.
Wij wensen u een goede ontvangst van dit schrijven toe en verblijven,
Met de meeste hoogachting,
Nordin Maloujahmoum, Voorzitter EMB |
Mohamed BOULIF, Voorzitter AGMB |